Opnieuw een vertaling van één van de teksten. Ze blijft redelijk dicht bij het Latijnse origineel 😉

Cicero, Tusculanae disputationes, liber V §1-11

1) Deze vijfde dag, Brutus, zal een einde maken aan de Tusculaanse gesprekken, de dag waarop er door ons is gediscussieerd over dat onderwerp dat jij van alle onderwerpen het meest waardeert. Ik heb immers gemerkt dat het jou ten volle aanstaat zowel op grond van dat boek dat je zeer nauwgezet naar mij geschreven hebt, als op grond van jouw vele gesprekken, dat de virtus aan zichzelf genoeg heeft om gelukkig te leven. Hoewel het moeilijk is dat goed te keuren wegens de zo verschillende en zo vele kwellingen van het lot, is het toch van die aard dat men moeite moet doen om het des te makkelijker goed te keuren. Er is immers niet van alles dat in de filosofie behandeld wordt dat ernstiger en schitterender genoemd wordt.

2) Want aangezien deze zaak hen die zich als eersten aan de leer van de filosofie wijdden ertoe heeft aangezet om zich geheel te verdiepen in het zoeken naar de beste levensomstandigheden na alle problemen achteruit te stellen, hebben ze zeker en vast zo'n grote zorg en moeite besteed aan die studie in de hoop om gelukkig te leven. Indien ze de virtus uitgevonden hebben en vervolmaakt hebben en als er voldoende bescherming is in de virtus om gelukkig te leven, wie is het dan die meent dat het werk van het filosoferen niet op een schitterende wijze zowel door hen is gegrondvest als door ons is overgenomen? Maar indien de virtus onderworpen is aan verscheidene en onzekere lotgevallen als slavin van het lot en ze niet zo'n grote krachten heeft dat ze zichzelf kan beschermen, vrees ik dat we niet zozeer moeten steunen op het vertrouwen in de virtus in de hoop om gelukkig te leven, dan wel dat we schijnbaar moeten verlangen om gelukkig te leven.

3) Wanneer ik evenwel bij mezelf die lotgevallen overweeg waarbij het lot me hevig heeft gekweld dan begin ik soms deze stelling te wantrouwen en bang te worden voor de zwakheid en broosheid van het menselijk geslacht. Ik vrees immers dat de natuur, toen ze aan ons zwakke lichamen gegeven had en daaraan zowel ongeneeslijke ziektes als ondraaglijke pijnen had toegevoegd, ons ook geesten gegeven heeft die zowel onderhevig zijn aan lichamelijke pijnen als afzonderlijk nauw verbonden zijn met hun eigen angsten en pijnen.

4) Maar op dit punt berisp ik mezelf namelijk dat ik een oordeel vel over de kracht van de virtus op grond van de zwakheid van anderen en misschien op onze zwakheid en niet op grond van de virtus zelf. Die immers, als er tenminste iets is zoals de virtus, een twijfel die jouw oom, Brutus, weggenomen heeft, houdt alles wat op een mens kan vallen onder zich (relativeert alles wat een mens kan overkomen), en terwijl ze daarop neerkijkt, minacht ze de menselijke lotgevallen en terwijl ze vrij is van elke fout, meent ze dat niets op haar betrekking heeft behalve haarzelf. Wij echter, vergroten al onze tegenslagen door angst zowel wanneer ze op ons afkomen als wanneer ze er zijn door onze droefheid, en we veroordelen liever de natuur der dingen dan onze eigen vergissing.

5) Maar elke verbetering van zowel deze vergissing als van onze overige gebreken en fouten moet gevraagd worden aan de filosofie. Toen onze wil en belangstelling ons van jongsaf aan gedreven had naar haar geborgenheid, hebben we in deze zware lotgevallen onze toevlucht gezocht naar dezelfde haven waaruit we weggevaren waren nadat we heen en weer geslingerd waren door de zware storm. O filosofie, leidster van het leven, naspeurster van de virtus en verdrijfster van de ondeugden! Wat zouden niet alleen wij, maar in één woord het leven van de mensen kunnen geweest zijn zonder jou? Jij hebt steden voortgebracht en  hebt verspreidde mensen samengeroepen in een levensgemeenschap, jij hebt ze onderling verbonden, eerst met woningen, vervolgens met huwelijken en dan met een gemeenschappelijk schrift en taal, jij bent de uitvindster van de wetten geweest, de meesteres van de zeden en de wetenschap, tot jou zoeken we toevlucht, aan jou vragen we hulp, aan jou leveren we ons over, zoals vroeger grotendeels, zo nu door en door en helemaal. Eén dag echter die goed en volgens jouw voorschriften is doorgebracht, moet men verkiezen boven de onsterfelijkheid van diegenen die fouten maken. Wiens hulp zouden we dus liever gebruiken dan die van jou? Jij die zowel de rust van het leven geschonken hebt en de angst voor de dood weggenomen hebt.

6) En in plaats daarvan dat de filosofie in elk geval geprezen wordt in dezelfde mate als ze zich verdienstelijk gemaakt heeft tegenover het leven van de mensen, is ze veeleer door de meesten verwaarloosd en wordt ze door velen zelfs afgekeurd. Durft iemand de ouder van het leven te berispen en zich bezoedelen aan oudermoord en zo goddeloos ondankbaar te zijn om haar te beschuldigen die hij zou moeten vrezen zelfs als hij haar niet minder had kunnen begrijpen? Maar, zoals ik meen, bestaat deze vergissing en deze dikke nevel die zich uitgebreid heeft over de geesten van ongeleerden, omdat ze niet zo ver kunnen terugkijken en omdat ze niet menen dat diegenen door wie het leven van de mensen als eerste onderricht is, filosofen geweest zijn.

7) Hoewel we zien dat die zaak zeer oud is, toch bekennen we dat de naam recent is. Want wie kan weliswaar ontkennen dat de wijsheid zelf niet alleen in werkelijkheid oud is, maar ook wat betreft de naam? Door de kennis van de goddelijke en menselijke zaken, en de beginselen van de oorzaken van elke zaak, verwierf ze deze zeer mooie naam bij de ouden. [...]

8) [...] In hun voetspoor vervolgens werden allen die zich toelegden op de beschouwing van de dingen als wijzen beschouwd en zo genoemd. Die naam van hen heeft zich verspreid helemaal tot aan de tijd van Pythagoras. Men vertelt dat die naar Philius gekomen is, zoals de leerling van Plato schrijft, Ponticus Heraclides, een geleerd man bij uitstek, en dat hij met Leon, de leider van de inwoners van Philius, bepaalde onderwerpen geleerd en uitvoerig besproken heeft. Toen Leon zijn verstand en welsprekenheid bewonderd had, vroeg hij op welke wetenschap hij het meest vertrouwde. Maar deze antwoordde dat hij in elk geval geen enkele wetenschap kende, maar dat hij een filosoof was. Leon die verwonderd is over de nieuwigheid van de naam vroeg wie dan toch filosofen waren, en wat het verschil is tussen hen en de overigen.

9) Pythagoras echter antwoordde dat het leven van de mensen leek te gelijken op die markt die gehouden werd met de grootste luister van spelen met een toeloop van heel Griekenland. Want zoals daar sommigen, nadat ze hun lichaam geoefend hebben, de roem en de adellijke stand nastreven verleend door de overwinningskrans, en zoals anderen geleid worden door de winst en het profijt van kopen en verkopen, zoals er verder een bepaalde soort van diegenen is -en dat is veruit de meest edele- die noch applaus noch winst zoeken, maar die komen om nauwgezet te doorzien wat er zich afspeelt en hoe. Eveneens dienen sommigen van ons de roem, anderen het geld, wij die als het ware vertrokken zijn naar een bepaalde toeloop van een markt vanuit één of andere stad, zo ook vanuit een ander leven en natuur naar dit leven. Diezelfden waren zeldzaam die na alle andere zaken niets waard geacht te hebben, de natuur der dingen nauwgezet te bekijken. Dezen noemden zich wijsgeren (dat zijn immers filosofen). En zoals het daar het voornaamst is te kijken zonder iets voor zich te verwerven, zo overtreffen in het leven de beschouwing en de kennis der dingen veruit alle streefdoelen.

10) Pythagoras echter was niet alleen de uitvinder van de naam, maar heeft ook het vakterrein zelf uitgebreid. Toen hij was aangekomen in Philius in Italië na dit gesprek, bracht hij tot eer en aanzien dat Griekenland, dat groot genoemd werd, zowel privaat en publiek door uiterst voortreffelijke instellingen en wetenschappen. Over de leer van deze zou er misschien een andere tijd zijn om erover te spreken. Maar van de oude filosofie helemaal tot aan Socrates, die de leerling was geweest van Archelaum of Anaxagora, werden de wiskunde en de theorie van de beweging behandeld, en vanwaar alles ontstond en waarheen alles terugviel. En nauwgezet werden door hen de grootte van de sterren, de tussenruimten, de banen en het hele heelal onderzocht. Socrates echter riep de filosofie als eerste uit de hemel naar beneden en plaatste ze in de steden en bracht ze zelfs binnen in de huizen en hij dwong zich om zich vragen te stellen over het leven, de zeden, en het goede en het kwade.

11) Zijn veelzijdige manier van spreken, verscheidenheid van onderwerpen en de grootheid van zijn verstand, die zijn vereeuwigd door de overlevering en geschriften van Plato, heeft meerdere generaties van oneens zijnde filosofen doen ontstaan, waaruit wij bij voorkeur die strekking hebben gevolgd, die zoals wij meenden Socrates gebruikt heeft, namelijk dat we onze eigen mening verhullen, anderen van een vergissing af helpen en in alle discussies zoeken naar wat het meest gelijkt op de waarheid.